Het huis aan zee: over innerlijke kinderen, bescherming en heling
Je hebt jezelf groot gehouden,
omdat niemand bleef toen jij klein was.
Je bent een huis aan zee.
Beneden, in de woonkamer,
woont degene die alles draaiende houdt.
Die zorgt, plant, regelt, glimlacht.
De volwassene die overeind blijft,
ook als de zee tegen de ramen slaat.
Dat deel van jou houdt orde in de chaos.
Veegt het zand uit de hal,
zet koffie als het stormt,
en zegt: “Ik red me wel.”
Het is niet koud.
Het is alert.
Het bleef overeind
toen niemand anders bleef.
Het hield het huis bewoonbaar
in tijden dat alles dreigde te overspoelen.
Maar boven, op zolder,
leven nog de kinderen.
Van vier. Van acht. Van twaalf.
De leeftijden waarop iets in jou
te veel voelde om te blijven.
Toen een ander deel het stuur overnam
en het kind werd opgeborgen
tussen dozen vol doe maar normaal.
Ze zitten daar nog steeds.
Ze luisteren of iemand ooit nog komt.
Ze schrikken van elke storm.
Ze denken nog steeds
dat stilte de enige manier is
om het huis te beschermen.
En jij, de volwassene van nu,
hoort soms dat geritsel.
Je voelt de spanning in je borst,
de adem die vastzit,
het hart dat waakt zonder reden.
Dat is niet zwakte.
Dat is herinnering in beweging.
Je lijf spreekt de taal van toen,
ook al leef jij in het nu.
Want het lichaam vergeet niets.
Het herinnert geuren, tonen, blikken.
De golven van toen
die nog steeds tegen je muren slaan.
Elke samentrekking zegt:
“Er is daarboven nog iemand.”
Heling begint niet met begrijpen.
Heling begint met voelen.
Met opmerken wat je lichaam al weet,
zelfs als het nooit heeft geleerd wat veiligheid is.
De lichte spanning in je kaken.
De schouders die nét te hoog blijven.
De adem die aarzelt bij elke uitweg.
En dan, langzaam,
niet door te forceren,
maar door te blijven,
leer je aanwezig te zijn
bij wat ooit te groot was.
Je hoeft niet te ontspannen.
Je hoeft niets los te laten.
Soms is veiligheid niet iets wat je voelt,
maar iets wat je langzaam leert verdragen.
Alleen te voelen dat dit moment
mag bestaan zoals het is.
Je blijft erbij,
ademt,
en merkt dat elke golf
ooit vanzelf weer gaat liggen.
Soms is dat al genoeg.
Dan loop je de trap op.
Langzaam.
Ademend.
Je duwt de deur open.
En daar zitten ze.
De kinderen van toen.
Voorzichtig. Wachtend.
Nog niet wetend of jij zult blijven.
Je hoeft niets te zeggen.
Je hoeft niets uit te leggen.
Je hoeft alleen te blijven.
Je ogen zacht.
Je stem rustig.
Je lichaam het bewijs:
“Het is veilig nu.”
Dat is heling.
Dat de volwassene van vandaag
gaat zitten naast de kinderen van toen,
en geeft wat er ooit niet was:
aanraking, adem, aanwezigheid.
De storm buiten raast nog even,
maar binnen verandert alles.
Want zodra de kinderen op zolder
zich gezien weten,
durven ze de trap af.
Hun voeten raken bekend hout,
hun adem mengt zich met die van jou.
De ramen beslaan.
Het huis wordt warm.
De muren verzachten.
De wind klinkt zachter
tegen het glas.
En beneden,
in de woonkamer aan zee,
is het niet langer een plek van wachten,
maar van leven.
Rust is niet de stilte na de storm.
Rust is het moment waarop elk deel in jou weet:
er is eindelijk iemand thuis. 💚
Voel je dat er in jouw huis nog kamers zijn waar het stil is gebleven?
Leg een hand op je hart.
Adem.
Luister of er iemand wacht.
Je hoeft niets te repareren.
Alleen te verschijnen.